De jonge plant is typisch voor bezems, gekleed in smalle lineaire bladeren die snel afvallen en bijna kale takken achterlaten. Naarmate het ouder wordt, ontwikkelt de struik zich tot een welgevormde kleine boom met een groenachtige schors, die tot 8 meter (26 ft) groeit als hij ruimte krijgt om zich te ontwikkelen. De terminale takken hebben de neiging om te hangen en te huilen. Overvloedige erwt-achtige, gele, jasmijn geurende bloemen bedekken de hele kroon in de late zomer.