Chlorociboria
De bekendste soort is chlorociboria aeruginascens. Deze soort heeft apothecia (komvormige ascocarpen) die meestal lateraal vastzitten, vaak minder dan 0,2 inch in diameter zijn, lateraal inzakken en naar binnen worden gerold als ze droog zijn. De buitenste weefsellaag van het apothecium, gekend als het ectale excipulum, heeft een delicaat poreus oppervlak dat bestaat uit haarachtige, rechte of soms opgerolde, gladde hyfen. De steel is meestal minder dan 0,1 inch lang, met een centrale of excentrische aanhechting aan de apothecia. De sporen zijn ruwweg spoelvormig (fusiform), glad en 5-8 bij 0,7-2,8 μm. Apothecia groeien op schorsvrij hout, vooral eik, waarvan tenminste een deel groen gekleurd is door het mycelium. De overvloedige parafysen, die verstrengeld kunnen zijn, zijn 55-95 bij 1,5-2 μm, draadvormig en septaatvormig met een ongezwollen, ongebogen apex die vaak verder reikt dan de asciopunten.