De planten zijn min of meer sclerofiele struiken of struiken, sommige soorten neigen doornig te zijn, bladeren zijdeachtig-grijsachtig, de meeste soorten zijn fijn villous, maar sommige zijn kaal. De bladeren zijn over het algemeen ericoïde, afwisselend of subopposiet, vaak gefascineerd. De bloeiende koppen zijn klein, met korte, trosvormige of subumbellate steeltjes. De verschillende soorten komen vooral voor in Zuid-Afrika en Namibië.